Vraag 1 De Homo Divinus had voor God kunnen kiezen en verder leven in een goede wereld zonder zonde. Die goede wereld kan ik me genetisch gezien niet goed voorstellen. Er zou leed zijn door ziekte, aangeboren afwijkingen en waarschijnlijk ook door de genetische componenten van gedrag. Vraag: hoe kijkt u aan tegen het keuzemoment van de Homo Divinus en de genetica die daar dan bij zou moeten horen in een ‘goede wereld’?
Dit is een goede vraag, en ik heb hier niet klip en klaar een antwoord op. Ik lees in Genesis dat er ook een levensboom in de tuin van Eden stond. Waarvan de mens niet meer mocht eten na zijn foutieve keuze (Gen. 3:22). Het is speculeren hoe de geschiedenis zou zijn verlopen als de mens de goede keus had gemaakt en niet vervallen was in zonde. Het is een soortgelijke vraag als de vraag hoe het zal zijn in het nieuwe koninkrijk van God, als Jezus terugkomt en een nieuwe hemel neerdaalt op aarde. Hoe zal dat zijn, leven in zo’n wereld. Vaag stel ik mijzelf hierbij voor dat wij nog steeds een avontuurlijk leven zullen leven, waarbij wij zo dicht bij God zullen leven dat lijden en pijn verdwijnen. Maar zoals gezegd, zulke gedachte zijn louter speculatief (en over de genetica van dit alles kan ik al helemaal niets zinnigs zeggen).
Vraag 2 Jochemsen sprak over het “epistemisch tekort” in ons denken (we weten niet alles). Zou het niet zo kunnen zijn dat de aarde al erg lang bestaat, maar God van tijd tot tijd opnieuw is begonnen. De laatste keer in Gen. 1. Ik bedoel geen “gap theorie”, waarin de oude aarde in Gen. 1 wordt ingeritst. Maar een aarde die voorafging aan Gen. 1. Hierover is ons niets geopenbaard in de Bijbel. Maar dat geldt wel voor meer dingen (we weten ook niet waar satan vandaan komt).
Ik erken van harte een epistemisch tekort in ons denken – het feit dat ons kennen eindig is. Bescheidenheid past ons (Job 39:38). Desalniettemin is het ons ook gegeven ons verstand te gebruiken en te doordenken wat wij wel kunnen weten, ook over Gods schepping. En als we dat doen komen we tot bepaalde conclusies, zoals een discreet begin van de kosmos (big bang), een 4,5 miljard jaar oude aarde, een geologische ontwikkeling en evolutie van het leven op aarde etc. etc. Ik weet niet precies waar u op doelt met ‘dat de aarde al erg lang bestaat, maar God van tijd tot tijd opnieuw is begonnen’, maar ik zie in de natuur geen aanwijzingen voor een vele malen herhaalde discrete herstart van Gods scheppingswerk.
Vraag 3 Refererend aan uw heldere dia’s en goed lopend verhaal kun je nauwelijks anders dan de evolutietheorie omarmen. Tegelijkertijd moet een theorie aan alle relevante disciplines voldoen. Mooi dat e.e.a. conform de geologie en biologie redelijk tot goed klopt, maar dat geldt m.i. niet voor de wetten van de thermodynamica (hoe maak je orde uit wanorde) en de wet van de informatica (informatie van ons genoom ter grootte van 125.000 boeken met alle letters in de juiste volgorde kan niet uit niets ontstaan) alsmede de organische chemie (hoe krijg je drie miljard nucleotiden aan elkaar zonder synthetiser), kortom moeten we niet eerlijk zeggen dat er meer bewijzen tegen de theorie zijn dan ervoor?
Mooi dat de vragensteller instemt met ‘het grote verhaal’ van de evolutie (conform biologie en geologie), want dat is een belangrijk element in de evolutie van Gods schepping (en als je dat aanvaardt moet je de discussie aangaan over hoe je Genesis 1-11 leest – zie het boek van Gijsbert van den Brink).
- Over thermodynamica (hoe maak je orde uit wanorde):
Hier mijn opinie op dit punt: Er wordt vaak gevraagd of evolutie (orde die ontstaat uit wanorde) niet strijdt met de 2e wet van de thermodynamica die aangeeft dat wanorde altijd toeneemt. Maar er is geen tegenspraak:
We hebben in de natuur ontdekt dat entropie van een gesloten systeem altijd toeneemt. De toenemende entropie lijkt op het eerste gezicht in tegenspraak met de helder waar te nemen neiging van de natuur om steeds grotere complexiteit te genereren. Wetenschappers melden echter, heel terecht, dat dit niet in tegenspraak is met de tweede hoofdwet van steeds toenemende entropie omdat dat laatste alleen van toepassing is op een gesloten systeem. Dus een cel kan bijvoorbeeld wel degelijk meer geordend worden als er tegelijk in de directe omgeving ervan meer wanorde ontstaat door thermische beweging, zodanig dat in het totale gesloten systeem (dus, de omgeving + cel) de entropie toch toeneemt. Ook de aarde is geen gesloten systeem dus het is prima mogelijk dat hier orde ontstaat, terwijl universum-breed de wanorde toeneemt. Hiermee is de vraag beantwoord.
Toch is dit wellicht maar matig bevredigend. De wetenschappelijke redenering doet een correcte maar minimale, negatieve uitspraak: ‘Die lokale ordening is niet in tegenspraak is met de tweede hoofdwet’. Maar het verklaart op een diep niveau nog niet veel over de toename van orde. Chemici en andere wetenschappers zijn wel bezig met het beschrijven van zelf-organisatie, zelf-assemblage e.d., maar een meeromvattend breder kader ontbreekt eigenlijk nog. Hoe de ordening ontstaat, waar die natuurlijke neiging tot zelf-organisatie vandaan komt, is wetenschappelijk niet geformuleerd. Dat geldt nog wel breder eigenlijk: De vraag waarom de natuurwetten zijn zoals ze zijn, kan niet met natuurwetenschap worden beantwoord. In het patroon van miljarden jaren van evolutie zien we een opgaande lijn, naar steeds grotere complexiteit, naar steeds nieuwe lagen van emergerende fenomenen, met in mijn opinie het bewustzijn van ons religieuze mensen als het hoogtepunt. Dat is bepaald te benoemen als bijzonder. Het lijkt een opgaande lijn, doelgericht, teleologisch. In een atheïstische visie kun je hierover niet veel meer zeggen dan dat het zo nu eenmaal is. Maar ik vind dit pleiten voor een voorzienige God Schepper.
- Over de ‘wet van de informatica’ (informatie van ons genoom ter grootte van 125.000 boeken met alle letters in de juiste volgorde kan niet uit niets ontstaan):
U noemt een ‘wet van informatica’, maar zo’n wet bestaat niet als zodanig, is niet een wetenschappelijk wel-geformuleerde wetmatigheid. Wetenschappelijk is dit nog een tamelijk onontgonnen (en heel interessant) terrein. Er is een begin gemaakt met het kwantificeren van de informatie in een biomolecuul als DNA in termen van het aantal bits gedefinieerd via Shannon of Kolmogorov. Je ziet dan dat het genoom van hogere organismen meer informatie bevatten dan dat van lagere organismen, hetgeen een toename van informatie in de evolutie aanduidt. Dit relateert op een diep niveau aan het vorige punt (2e hoofdwet). Lokaal, in het genoom van een soort, kan informatie toenemen (door selectie van relevante variaties die nuttig zijn), maar dit gaat ten koste van informatie-inhoud in de omgeving. En dat laatste is niet goed karakteriseerbaar of meetbaar (Dit is in feite de fout van de intelligent design statement die dit negeerde). Maar nogmaals, de kwantificatie van informatie in biologische systemen staat eigenlijk nog in de kinderschoenen.
- Over de organische chemie (hoe krijg je drie miljard nucleotiden aan elkaar zonder synthetiser)
Op dit gebied is de laatste jaren juist veel progressie gezien. Chemici (Szostak, Holliger, Sutherland, e.a.) hebben laten zien dat RNA-moleculen (ribozymes) onder prebiotisch plausibele condities autonoom nieuwe RNA-moleculen kunnen maken, kopieën van zichzelf dus. Wetenschappelijk gesproken heb je hiermee een route waarmee je lange polynucleotiden kunt maken, zelfs zonder faciliterende eiwitmachinerie.
- Over uw laatste punt: Het is volstrekt niet oneerlijk om te zeggen dat er zeer sterk bewijs is voor de evolutietheorie. Ik meen oprecht dat er zeer sterk bewijs is voor de validiteit ervan.
Vraag 4 Wat doet u met het feit dat er een mechanisme ontbreekt dat het plotseling verschijnen van levensvormen, zoals de Archaean genetic expansion, de Cambrian Explosion of andere voorbeelden van snelle radiatie, kan verklaren?
Ik zie het probleem niet:
- De Cambrische explosie duurde sowieso 25 miljoen jaar. Dus ‘plotseling’ is een erg relatief begrip.
- Snelle radiatie in nieuwe niches, of snelle radiatie volgend op een kritieke evolutionaire innovatie is een volstrekt geaccepteerd gegeven in evolutionaire biologie, en ondersteund door modellering.
Vraag 5 Uitgaande van een evolutionistische benadering kun je stellen dat volgens Genesis 1 de mens het hoogtepunt is van de levende wezens. Is dit ook de lijn binnen de natuurwetenschappen of worden daar nog verdere ontwikkelingen verwacht en is de mens ook ‘slechts’ tussenvorm in overgang naar een andere soort?
Vanuit de natuurwetenschap bezien is de mens slechts 1 soort te midden van miljoenen andere soorten. Elke soort is op een bepaalde manier uniek (een olifant door z’n slurf, de mens door z’n enorme verstandelijke vermogens, etc.). In zekere zin bevestigt ook de bijbel dat mens en dier een soortgelijke fysieke oorsprong kennen (beiden zijn gemaakt uit hetzelfde stof der aarde (Gen. 2:7 en 19).
[Of de mens een ‘tussenvorm’ is in de evolutie, daar valt niet zo veel zinnigs over te zeggen. Wij evolueren nog dagelijks (dat is ook op het niveau van onze genen zichtbaar), maar dat gaat zo onnoemelijk langzaam dat het geen enkele zin heeft om te spreken over de mens als tussenvorm, als we de discussie beperken tot een horizon van 100, 1000, of zelfs 10.000 jaar vooruit. Wellicht dat Homo Sapiens zal evolueren naar een nieuwe soort als de mensheid nog een miljoen jaar blijft bestaan. Maar onze eschatologische verwachting is dat Jezus op korte termijn terug zal keren en dat er een nieuwe wereld komt waarin wij een verheerlijk lichaam hebben (net als dat van Jezus na de opstanding).]Wat daarentegen de mens uniek maakt is dat hij/zij geschapen is naar het beeld van God. De mens is aangesproken door God. Dat geldt niet voor dolfijnen, eikenbomen of chimpansees. Juist de mens wordt door God uitgenodigd om te leven in een liefdesrelatie met Hem. Dat is God zelfs zo veel waard dat Hij incarneerde in een mens, in de persoon van Jezus Christus.
Vraag 6 Dank voor uw heldere lezing. Hierin gaf u aan dat u de Big Bang als een scheppingsdaad van God ziet. Ook zegt u dat u in het verloop van de evolutie de schepping van dier en later mens als scheppingsdaden van God ziet. Mijn vraag: hoe zou u ‘scheppen’ definiëren? De oude omschrijving van ‘iets uit niets maken’ gaat alleen op voor de scheppingsdaad van de Big Bang, maar toch niet voor de schepping van dier en mens, in uw visie? Hanteert u dan geen wisselende definitie van ‘scheppen’ en laat u de omschrijving ‘iets uit niets maken’ in het verloop van de evolutie los?
Dank voor de vraag. U heeft gelijk dat ik schepping in een tweevoudige betekenis gebruikte:
- Schepping van iets uit niets. Van zo’n creatio ex nihilo lijkt sprake te zijn op het moment van de big bang.
- Schepping als het omvormen van materie tot iets nieuws, zoals een schilder het materiaal van de tubetjes verf omzet naar een beeld op een schildersdoek. Dat laatste is van toepassing op het verdere scheppingswerk van God, in de formatie van sterrenstelsels, ons zonnestelsel, leven op aarde, evolutie van nieuwe soorten, het ontstaan van de mens, het emergeren van zijn bewustzijn, etc. Ik aanvaard de wetenschappelijke beschrijving hiervan en doe de geloofsuitspraak dat ik Gods scheppende en onderhoudende hand hier in zie.
Vraag 7 Bent u niet bang dat uw opvatting om geloof en wetenschap zo close te verstrengelen dat u de grootsheid van God onbedoeld devalueert en daarmee ontheiligt? (God wordt een object van feilbare wetenschap!)
Vanzelfsprekend is het geenszins mijn bedoeling iets af te doen aan de grootsheid en heiligheid van de almachtige God (en dat kan ik ook helemaal niet).
Het is geenszins mijn insteek om geloof en wetenschap te verstrengelen. De christelijke dogmatiek kan niets zeggen over de lading van het elektron, en natuurkunde zegt niks over de drie-eenheid. God wordt natuurlijk geen object van wetenschap. Het is volstrekt onmogelijk om God ‘te bestuderen’ met natuurwetenschap (een techniek waarmee je Gods schepping, de natuur, kunt onderzoeken).
Wellicht wekte mijn korte verhaal de indruk dat ik geloof en wetenschap meng, door het narratief van de geschiedenis die start met big bang en eindigt bij Jezus’ komst. Dat narratief is echter mijn geloofsverhaal, geheel consistent met de wetenschappelijke gegevens, maar ten diepste een expressie van mijn geloof.