Vraag 1 Mag het beeldende eschatologische spreken van de Bijbel geparallelliseerd worden naar het protologische spreken, zonder daarbij de verschillende genres een beslissende stem te geven?
Opvallend is dat in het spreken over het eschaton de taal van het proton weerkeert (cf. bijv. Jes. 11, Openb. 21). Zeker, de verschillende genres hebben steeds hun inbreng. Nu wordt zowel over proton als over eschaton in meer dan een genre gesproken/geschreven, vgl. bijv. Gen. 1 met Spr. 8, of Zach. 14 met Marc. 13. Op een dieper theologisch niveau mogen we protologisch en eschatologisch spreken met elkaar vergelijken: beide gaan over de verwoording/verbeelding van het in feite onbeschrijfelijke en onvatbare werken van de HERE God, in de wording van de kosmos/de wereld enerzijds en in de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde anderzijds. Het gaat over wat zich vóór de zondeval heeft afgespeeld en wat zich ná de voltooiing van de geschiedenis van hemel en aarde zal afspelen. Hoe zouden wij dit kunnen beschrijven, bevatten, kennen. Hier schieten woorden tekort om deze – historische – werkelijkheden te beschrijven. Met gestileerde taal en sprekende beelden/symbolen geeft de Bijbel ons te kennen wat in feite ons kennen ver te boven gaat: protologie en eschatologie mogen we ons via deze taal en beelden zó voorstellen.
Vraag 2 U gaf aan “dat de werkelijkheid van een zeer oude aarde met daarop tevens leed en dood niet per se in tegenspraak is met het Bijbelse beeld van God” (gekopieerd uit het verslag van het congres in het Reformatorisch Dagblad). Dit betekent dus dat delen van de Bijbel (bijv. Genesis 1-3) niet ‘letterlijk’ moeten worden geïnterpreteerd. Hoe moeten we volgens u, als oudtestamenticus, Genesis (en mogelijk andere delen van het O.T.) benaderen? Hoe kunnen we de ‘kern’ van de boodschap eruit halen en onderscheiden van ‘de verpakking’? Kunt u bijv. iemand als John Walton hierin volgen?
Zelf zou ik niet zo snel kern/inhoud en verpakking willen scheiden. We hebben de Bijbel in déze historisch-literaire vorm ontvangen, in zijn geheel als het levende Woord van God. Dit dienen we eerbiedig te lezen zoals het zich aan ons voordoet: dus conform de taal, stijl, literaire middelen, etc. die daarin gebruikt worden. En daarin is grote variëteit. Het is veel te kort door de bocht om te stellen dat we alles ‘letterlijk’ moeten opvatten, of ‘niet letterlijk’. Wat bedoelen we eigenlijk met ‘letterlijk’? Ik versta daaronder dat je de tekst leest naar de klaarblijkelijke bedoeling van tekst/auteur, en in die zin wil ik de tekst ‘letterlijk’ lezen. Maar als we onder ‘letterlijk’ verstaan een precieze een-op-een beschrijving van de werkelijkheid door de tekst (als ware de tekst een scherpe foto van de feitelijkheid, of een bandopname daarvan), dan zullen we allerlei gedeelten in de Schrift niét ‘letterlijk’ kunnen lezen. De tekst zelf mag het zeggen: dat is een gereformeerd oerprincipe. Wij moeten niet onze (moderne) normen en begrippen opleggen aan het lezen van teksten van twintig-dertig eeuwen geleden, maar eerbiedig uit-luisteren naar wat deze teksten ons zelf willen zeggen. Wat het begin van Genesis betreft: het gaat hier terdege om een vorm van geschiedschrijving, en geen mythe of iets dergelijks. Maar de Bijbelschrijver beschrijft deze – in feite onbeschrijfbare – geschiedenis in sterk gestileerde en beeldende taal: zó mogen wij ons het begin van de wereld voorstellen. Ik denk dat iemand als John Walton heel zinnige dingen hierover heeft geschreven, mede in het licht van Umwelt-literatuur. Hetgeen niet betekent dat ik hem in alles zou volgen.