Zieken bezoeken – Barmhartig leven in crisistijd (6)

Barmhartig leven Bonhoeffer Arthur Alderliesten
Klik op de cover om te bestellen. Actie: geen verzendkosten!

De reformator Martin Luther rende tijdens de pestuitbraak in Wittenberg in 1527 niet de stad uit, maar stelde zijn huis open voor iedereen die de stad niet wilde of kon ontvluchten. Welke taak hebben christenen en de kerk als het gaat om het bezoeken en verzorgen van zieken?

In een serie van zeven podcasts bespreekt Arthur Alderliesten de zeven werken van barmhartigheid met het oog op het leven in crisistijd. Hij verbindt die met reflecties vanuit het leven en werk van Dietrich Bonhoeffer.

In deze podcast aflevering 6: zieken bezoeken.

 

Aan de slag

met de extra´s rond de podcasts over de Zeven Werken van Barmhartigheid

 

Download hier alle extra’s rondom deze podcastaflevering

Download hier de algemene tips en suggesties

 

De Zeven Werken van Barmhartigheid

Menno van der Beek, Mei 2020

 

V

Hij had het zwaar. Wat stuk was, greep hem aan:

hij is er vrijwel helemaal aan onderdoor gegaan,

geen ziekte is hem onbekend gebleven

maar wat wij voor hem konden doen, dat is gedaan.

 

Bijbel

Job 2: 6-13 | Johannes 5: 1-7 |Johannes 11: 1-6 | Marcus 2

Beeldend

Genezing van de tien melaatsen (Jesus Mafa)

Waarom deze afbeelding?

In dit schilderij is Lucas 17, 11-19 in beeld gebracht, de genezing van de tien melaatsen. (zie ook hieronder bij ‘Muziek’).
Het schilderij maakt deel uit van een uitgebreid project dat in 1970 in Kameroen van start ging. Franse missionarissen en christenen uit de Mafa-bevolking (Noord-Kameroen) beelden samen de evangelielezing van de zondag uit en dat werd vervolgens uitgewerkt in een schilderij. Hier is de aanstekelijke blijdschap van de genezen lepralijders zichtbaar, én de ene persoon die de Geneesheer bedankt.

Download: http://diglib.library.vanderbilt.edu/act-imagelink.pl?RC=48295

Muziek

Johann Sebastian Bach, Es ist nichts Gesundes an meinem Leibe BWV 25[1]

Waarom deze muziek?

‘Als ik bij haar binnenkom ligt ze te luisteren naar een cantate van Bach. ‘Hoe was het ook weer?’ zegt ze. ‘Geen dag zonder Bach’. Ik kijk op het hoesje: ‘Es ist nichts Gesundes an meinem Leibe – die ganze Welt ist nur ein Hospital.’
‘Deze ken ik niet,’ zeg ik verrast. ‘Luister maar mee,’ nodigt ze me. Zo komt het dat ik op een ziekenkamer meeluister naar een cantate die nieuw voor me is, en prachtig. ‘Wer steht mir in meinem Elend bei? Wer izt mein Artzt, wer hilft mir wieder?’ ’
[2]

De cantate is geschreven bij de evangelielezing Lucas 17,11-19 (zie ook hierboven bij ‘Beeldend’).

Geluidsopname: https://www.youtube.com/watch?v=njVEgOVAUMY (Monteverdi Choir en English Baroque Soloists o.l.v. John Elliot Gardiner).

Tekst, vertaling en toelichting: https://www.eduardvanhengel.nl/werken/BWV_25. Hier zijn ook per onderdeel links naar een opname o.l.v. Ton Koopman te vinden.

Gedicht (1)

Gerard Reve, Roeping

Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar
verlamde oude mensen wast, in bed verschoont,
en eten voert,
zal nooit haar naam vermeld zien.
Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij
vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert,
ziet ’s avonds reeds zijn smoel op de tee vee.
Toch goed dat er een God is.

Waarom dit gedicht?

Al in de eerste weken van de coronapandemie kreeg het zorgpersoneel een nieuwe naam: helden. Heel ging Nederland klappen voor de zorg, want opeens ontdekten we dat de zorg een wezenlijk beroep is, een vitaal beroep. De kaarten werden opnieuw geschud: waarom zou een CEO eigenlijk op een voetstuk moeten staan en een zorgmedewerker niet?
Gek eigenlijk, dat je daar een coronauitbraak voor nodig hebt. Gek, dat er best wel kans is dat we ná de corona terugvallen in de bekende situatie: al die zusters en broeders Immaculata weer onzichtbaar, al die grote monden en grote ego’s en Belangrijke Mensen weer dagelijks in beeld.
‘Toch goed dat er een God is…’ Volgen wij Hem na?

Gedicht (2)

Judith Herzberg, Ziekenbezoek

Mijn vader had een lang uur zitten zwijgen bij mijn bed.
Toen hij zijn hoed had opgezet
zei ik, nou, dit gesprek
is makkelijk te resumeren.
Nee, zei hij, nee toch niet,
je moet het maar eens proberen.

Waarom dit gedicht?

Op ziekenbezoek gaan is niet altijd gemakkelijk. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen…’. Moet je eigenlijk wat zeggen? Zwijgen kan ook veelzeggend zijn.

(Lees ook het verhaaltje hierboven, bij ‘Muziek’).

Verhaal

In een Joods dorpje in Polen woonde eens een bijzondere rabbi. Hij kon heel goed uitleg geven van de Thora. Maar hij was niet alleen een goede leraar, hij was ook erg vriendelijk en wijs. Als de mensen moeilijkheden hadden, gaf hij hun goede raad. De inwoners van het dorp hielden veel van hem. Sommigen vonden zelfs dat hij een wonderrabbi was. Ze zeiden: ‘Elke morgen, vóór het gebed, stijgt onze rabbi op naar de hemel’.

Hoe kwamen ze erop om zoiets te zeggen? Op sommige dagen, de dagen vóór het Joodse Nieuwjaar en op de dagen tussen Nieuwjaar en Grote Verzoendag werden heel vroeg in de morgen speciale gebeden gezegd. Het vreemde was dat de rabbi juist op die ochtenden, voordat het tijd was voor het gebed, verdwenen was.
‘Waar is de rabbi?’ vroeg iedereen. Hij was niet thuis, niet buiten, niet in de synagoge en niet in het leerhuis.  Dat de rabbi wel op datzelfde tijdstip de gebeden uitsprak, dat stond voor iedereen vast. Een leerling van de rabbi zei tegen een vriend: ‘Ik denk dat onze rabbi voor het gebed opstijgt naar de hemel. Daar knielt hij neer voor de troon van God om voor ons te bidden.’
‘Ja,’ zei zijn vriend, ‘dat denk ik ook.’ En hij vertelde het aan zijn ouders. Die vertelden het aan hun buren. En zo vertelde de een het aan de ander als een geheim verder.

Op een dag kwam er een nieuwe bewoner in het dorp. Hij hoorde het verhaal over de rabbi, maar hij geloofde het niet. ‘Heeft iemand het wel eens gezien?’ vroeg hij. Nee, niemand had het gezien. ‘Heeft de rabbi het jullie verteld?’ Nee, de rabbi had het niet verteld, hij was een bescheiden man. Domme mensen hier, dacht de nieuweling. Weet je wat, ik ga morgenvroeg kijken wat de rabbi tijdens het ochtendgebed uitvoert, en dan help ik hen uit de droom.

Het was nog donker toen hij door de stille straten van het dorp liep. Iedereen sliep nog. Alleen in het huis van de rabbi brandde licht. Hij verstopte zich achter een paar struiken.
Even later kwam de rabbi naar buiten, maar hij was nauwelijks te herkennen. Hij zag er uit als een houthakker, met een bijl in de hand en een lege zak over de schouder. Zo liep hij naar het bos achter het dorp.
Op een afstand volgde de nieuwe dorpsbewoner, zich steeds verschuilend achter bomen en struiken. Bij het licht van de maan zag hij dat de rabbi bij een kleine boom stilhield. Met zijn bijl hakte hij het boompje om en maakte er kleine stukken brandhout van. Met de zak vol hout op zijn rug liep hij terug naar het dorp. Daar ging hij een smal steegje in.
De nieuweling sloop achter hem aan, maar toen hij bij de steeg kwam, was de rabbi nergens meer te bekennen. Het was aardedonker. Hij schuifelde tastend het steegje in, maar zag niets. Totdat er in een oud vervallen huisje een lichtje werd aangestoken. Zou de rabbi daar binnen gegaan zijn? De nieuweling sloop naar het huisje en gluurde voorzichtig door het raam. In een armoedig kamertje stond een bed met daarop een oude vrouw die er ziek en zwak uitzag. De rabbi lag op zijn knieën voor de kachel. Terwijl hij hout in de kachel deed, sprak hij het eerste deel van de voorgeschreven gebeden uit. Bij het aansteken van het hout zei hij het tweede deel van de gebeden. En terwijl het vuur opvlamde, zong hij het derde deel.

Ontroerd keek de nieuweling toe en fluisterend sprak hij met de rabbi de gebeden uit. Daarna draaide hij zich en liep beschaamd terug naar zijn eigen huis. Zijn vrouw zat op hem te wachten. ‘En?’ vroeg ze nieuwsgierig. ‘Wat heb je gezien? Is het waar dat de rabbi vóór het gebed opstijgt naar de hemel?’
‘Ja’, zei de nieuwe dorpeling zacht, ‘ja, hij is heel dicht bij de hemel.’

Naar een chassidische legende.
Bron: Baukje Offringa, De gouden sleutel, verhalen bij thema’s uit de bijbel. Uitg. Meinema 1991.

[1] Geschreven voor de vierde zondag na Trinitatis, bij de evangelielezing uit Lukas 17: 11-19 (de genezing van de tien melaatsen).

[2] Margriet van der Kooi, Het kleine meisje van de hoop. Nieuwe gesprekken over God en ons, 2016. Geciteerd via Annemiek Vogels, ‘Onderweg met Bach als pastor. Luisterles bij een cantate’. In: Handelingen. Tijdschrift voor praktische theologie en religiewetenschap 2017/4, 72.

 

Dit materiaal is tot stand gekomen met dank aan Steunpunt Liturgie.

Terug naar: Barmhartig leven in crisistijd